Dr. Matthijs de Blois, senior fellow thinc. | Gepubliceerd: Reformatorisch Dagblad 29 april 2024
De Joodse nederzettingen in Judea en Samaria liggen in het gebied van het in 1922 vastgestelde Palestina Mandaat. Hierin kreeg de vestiging van een Joods nationaal tehuis in Palestina, inclusief Judea en Samaria, een internationaalrechtelijke basis. Het mandaat is juridisch nog altijd van betekenis.
De scriba van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), René de Reuver, en de directeur van Kerk in Actie, Jurjen de Groot, hebben zich op 29 maart in een verklaring uitgelaten over in eerste instantie de strijd tussen Israël en Hamas en aanverwante organisaties, maar ook breder over het Israëlisch-Palestijnse conflict. Die verklaring verdient op een aantal punten tegenspraak. Ds. Herman F. de Vries en ds. F.A.J. Heikoop hebben al vanuit theologisch en kerkelijk perspectief commentaar gegeven (RD 15-4).
Het gaat mij met name om de verwijzing van beide eerstgenoemde auteurs naar het internationaal recht, dat zij zien als „het primaire oriëntatiepunt voor de oplossing van het Israëlisch-Palestijns-Arabisch conflict”. In dat kader doen ze een aantal zeer stellige uitspraken die beter passen bij het in de mainstream media en aan de linkerzijde van het spectrum gangbare politieke narratief dan bij een zorgvuldige analyse van het toepasselijke internationaal recht. Met name zien ze de juridische aspecten van het ontstaan en bestaan van de staat Israël over het hoofd. Ze spreken over „kolonisten” en distantiëren zich van „directe en indirecte (financiële) steun” aan hen. In het gangbare narratief bedoelt men met kolonisten de Joodse bewoners van voor theologen toch niet onbekende streken als Judea, Samaria (in de kranten Westoever) en het oostelijke deel van Jeruzalem (inclusief de Oude Stad). Ook verklaren de vertegenwoordigers van de PKN onomwonden en zonder enige nuance dat de Israëlische nederzettingen illegaal zijn. De opstellers van de verklaring willen geen partij kiezen maar scharen zich hiermee wel aan de Palestijnse kant. De stelling over de nederzettingen is op zichzelf ook juridisch aanvechtbaar.
Palestina Mandaat
De Joodse nederzettingen in Judea en Samaria bevinden zich in het gebied van het
in 1922 door de Raad van de Volkenbond vastgestelde Palestina Mandaat. Judea, Samaria en Jeruzalem behoren zonder twijfel tot dit mandaatgebied. Hierin kreeg de vestiging van een Joods nationaal tehuis in Palestina, inclusief Judea en Samaria, een internationaalrechtelijke basis. Het mandaat garandeert in artikel 6 de immigratie en vestiging van Joden in Palestina. Een groot deel van het Joodse volk woonde indertijd immers nog niet in het gebied. Het mandaat is ook nu juridisch nog van betekenis. Artikel 80 van het Handvest van de Verenigde Naties bepaalt dat de rechten die staten en vólken onder een mandaat verkregen hebben, gerespecteerd moeten worden zolang er met betrekking tot het desbetreffende territoir nog geen trust-schapovereenkomst is gesloten. Dat is met betrekking tot Palestina nooit gebeurd. Toen de Britse regering zich als mandataris (mandaatgevolmachtigde) terugtrok, riep Israëls eerste premier David Ben-Gurion, op 14 mei 1948, de staat Israël uit.
Aanval en bestand
Volgens het internationaalrechtelijke beginsel ”uti possidetis iuris” (zoals je in bezit hebt) zijn de vóór de onafhankelijkheid bestaande bestuurlijke grenzen bepalend voor de grenzen van de nieuwe staat. Op grond daarvan en gelet op het mandaat moeten Judea en Samaria als grondgebied van de staat Israël beschouwd worden. Feitelijk had Israël daar vanaf 14 mei 1948 geen gezag. De uitroeping van de onafhankelijkheid werd namelijk onmiddellijk gevolgd door een aanval van vijf Arabische staten. De uitkomst van die strijd was dat (Trans-)Jordanië Judea en Samaria en de Oude Stad van Jeruzalem bezette en in 1950 annexeerde. Joden die daar woonden, werden verdreven. Hun synagogen werden verwoest. Egypte bezette de Gazastrook. De bestandslijnen die zijn vastgelegd in de wapenstilstandsakkoorden die in 1949 zijn gesloten –tegenwoordig in de kranten meestal de ”grenzen van 1967” genoemd– zijn echter geen internationaalrechtelijke grenzen. Zij bepalen niets ten aanzien van de soevereiniteit over het gebied.
Onjuiste kwalificatie
Na de Zesdaagse Oorlog in juni 1967, waarin Israël zich opnieuw tegen Arabische agressie moest verdedigen, is het gebied dat onder Israëlisch bestuur kwam aanzienlijk uitgebreid. Onder andere met Judea en Samaria, inclusief Oost-Jeruzalem. De kwalificatie van deze gebieden als ”bezet” is naar mijn oordeel niet juist. Om te beginnen al niet gelet op het mandaat. Het is ook terecht dat Israël Judea en Samaria niet als gewone bezette gebieden beschouwt. Het past de Vierde Geneefse Conventie, een in 1949 gesloten verdrag over de bescherming van burgers in bezette gebieden, niet ”de iure” (volgens het recht) maar ”de facto” (op grond van de feiten) toe. Israël ziet de toepassing van dit verdrag niet als een juridische verplichting. Het heeft in 1967 namelijk niet het grondgebied van andere staten ingenomen; het gaat om gebieden die (Trans-)Jordanië en Egypte in 1948 hadden bezet, na een agressie oorlog, en niet om gebieden van genoemde staten. De in artikel 2 van de Vierde Geneefse Conventie bedoelde situatie van bezetting van een gebied van een staat door een andere staat deed zich dus niet voor.
Hieraan moet nog worden toegevoegd dat het VN-Handvest agressie veroordeelt (art. 2 lid 4) en daartegenover geweldgebruik ter zelfverdediging toelaat (art. 51). Het was zeker in 1967 internationaalrechtelijk relevant om vast te stellen of een gebied verworven werd in een agressie oorlog dan wel in een verdedigingsoorlog. De aanspraak van Israël ten aanzien van de verworven gebieden is daarom sterker dan die van Jordanië en Egypte. Van een Palestijnse staat was in 1967 helemaal geen sprake.
Osloakkoorden
Het voorgaande is van belang voor de status van de Joodse nederzettingen in Judea en Samaria. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat de door Israël met de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) gesloten Osloakkoorden (1993, 1995) niet bepalen dat de nederzettingen illegaal zijn. Zij regelen wel dat Israël verantwoordelijk is voor de veiligheid van de Joodse bewoners. Maar dat alles is blijkbaar ontsnapt aan de aandacht van de kerkelijke vertegenwoordigers. Het is gelet op de (kerk)geschiedenis wel bijzonder bitter dat men van Israël verlangt dat het de vestiging van Joden in de omstreden gebieden verbiedt, om deze ”Judenrein” (vrij van Joden) te maken